Thema: Ik sport, jij ook? week 1

Marjolein Busser is leraar van groep 3 op basisschool De Klim in Utrecht. Zij doet verslag van het thema ‘Ik sport, jij ook?’. Dit is haar eerste bericht over dit thema. Tonny Bruin werkt als nascholer bij De Activiteit. Tonny reageert op de beschrijvingen van Marjolein.

Na de meivakantie starten we met de hele school met het thema: Olympische Spelen. Tijdens een dagdeel van een studiedag krijgen leraren van zowel de onder- als de bovenbouw de gelegenheid om het thema met elkaar voor te bereiden (fase 0).

Tijdens zo’n voorbereiding bespreken we met elkaar de mogelijkheden van het thema, welke onderwijsdoelen er in ieder geval aan bod moeten komen en welke boeken en teksten we goed kunnen gebruiken. Verder bedenken we met elkaar startactiviteiten. Dit alles noteren we in digitale HOREB, ook de leraren van de bovenbouw.

Op de eerste dag na de meivakantie staan al mijn collega’s en ik om half 9 in sportkleding op het schoolplein waar alle kinderen en ouders staan. We beginnen de dag met een goede warming up, een sportief begin van de dag en van het thema. Het kost wel wat moeite om na de vakantie iedereen weer even actief te krijgen maar uiteindelijk staan er een heleboel kinderen enthousiast mee te doen.

De kinderen weten dat we met een nieuw thema gaan beginnen en hebben er zin in. We zijn begonnen met het maken van een woordweb over sporten naar aanleiding van de eigen ervaringen van de kinderen door hun eigen sport of die van hun ouders of van tv of……. Daarna hebben we het gehad over de olympische spelen en de olympische vlam die net ontstoken was in Griekenland.

Deze week hebben we een groot muziekfeest, georganiseerd door de ouderraad. Het is de bedoeling dat we per klas een vlag daarvoor hebben. Eerst hebben we naar de olympische vlag gekeken en daarna nagedacht wat er op onze eigen vlag moet komen te staan. Alle kinderen hebben een ontwerp gemaakt op papier en daarna hebben we uitgekozen welke vlag we in het echt gingen maken. Iedereen mocht een plaatje plakken bij de vlag die hij het mooiste vond en zo werd meteen zichtbaar wie de meeste stemmen had.

We hebben gekeken naar de themaboeken die in de klas aanwezig zijn. Daarna kregen de kinderen de opdracht om hun favoriete sport uit te kiezen en daarover op te schrijven wat je voor die sport nodig hebt en waar je het kan/moet doen. De tekeningen en teksten presenteren de kinderen in roulatie vorm aan elkaar.

We zijn ook bezig geweest om in tweetallen te bedenken wat we willen weten en wat we willen doen dit thema maar door het grote muziekfeest kwamen we in tijdnood en kwam de activiteit niet goed uit de verf. De eerste week met startactiviteiten (fase 1) is alweer voorbij. We gaan volgende week eerst opnieuw op verhaal komen en op een andere manier bedenken wat we dit thema precies gaan doen.

Ik zie het helemaal voor me, zo’n groot plein, volgestouwd met kinderen en ouders die elkaar meeslepen in het goed wakker worden die dag. Tja, voor sommigen is het lastig om direct ’s ochtends vroeg actief te zijn…

Fase 0 (de leerkracht oriënteert zelf voorafgaand aan het thema)
Mooi dat jullie zo met elkaar als team ‘werktijd’ hebben om samen een thema voor te bereiden. Je kunt elkaar heel goed helpen bij het op verhaal komen over een thema. Dat werkt net als bij kinderen die brainstormen. Je kunt elkaar vertellen wat je persoonlijk hebt met de Olympische Spelen. Zo zal de een heel fanatiek het op tv gaan volgen, een ander zal misschien tickets hebben voor Londen. Misschien heeft iemand wel een familielid of kennis die connecties heeft met de Olympische Spelen. Een oud- leerling van mij is bv. sportpsycholoog en is uitgekozen om mee te gaan als begeleider van een team sporters. Je vraagt je direct af wat een sportpsycholoog allemaal doet in die dagen. Ook heb ik een neef die wild water kanoën beoefent. Van hem vernam ik hoe je in die sport jezelf moet kwalificeren en wat er allemaal mis kan gaan met blessures, sponsoring en de kano’s zelf. Tot slot vroeg een kind vorige week in onze sportkantine aan me, toen ze op tv een aankondiging van de komende spelen zag: “Tonny, waarom zijn het vijf ringen, zitten ze aan elkaar vast”?

Als je deze verhalen als volwassenen aan elkaar vertelt kom je al heel snel op handelingen en activiteiten in de echte wereld van de Olympische Spelen en voel je de subthema’s aan komen. Je denkt bij kinderen van groep 3 en hun dagelijkse wereld na over wat sport en competitie voor hen betekent. Ze turnen, zitten op hockey, misschien schermt er wel een of zijn er ouders die scheidsrechter zijn bij sporten. Mogelijk zitten ze in besturen waardoor kinderen er iets van mee krijgen. Misschien heeft opa nog wel medailles in zijn kast hangen of heeft tante Hanny wel eens in de krant gestaan omdat ze de plaatselijke heldin was van de paardensportvereniging.

De oriëntatie, fase 0, is o zo belangrijk omdat je daar uitzoekt welke activiteiten echt betekenisvol voor ze zijn. Kijk naar wat ze doen, wat ze willen en in welke ‘grote mensen’ wereld ze vertoeven. Jonge kinderen doen het liefst mee met het leven van grote mensen. Zie het boek ‘Basisontwikkeling’ pag. 7,8,9.

Dus voetbaltrainer zijn en training geven is gaaf, samen een sportdag organiseren is bereninteressant. Ook zien ze hun ouders sleutelen aan hun racefiets of naar de sportschool gaan om gezond en fit te blijven. Hoe zou het zijn om zelf een sportschool te runnen? En wat doet een fysiotherapeut dan eigenlijk? Als je die wereld onderzoekt in je startactiviteiten dan kom je vanzelf op onderwerpen en activiteiten waar kinderen betekenis aan kunnen geven door te verkennen hoe onze cultuur omgaat met sport en spel. En natuurlijk heb je als leerkracht bedoelingen met jouw thema. Je knoopt inhouden, specifieke kennis en vaardigheden aan het thema en je wilt dat de kinderen zich breed ontwikkelen.

Fase 1 (Uitvoeren van startactiviteiten: Wat weten we al, WWA en wat willen we weten, WWW)
In deze fase wordt het nieuwe thema geopend door kinderen via startactiviteiten te betrekken. Je wilt ze enthousiasmeren en ook stevig oriënteren op de thema-inhoud. Zo boor je de ervaringen van de kinderen aan en maak je ze ook nieuwsgierig naar datgene wat ze nog niet precies weten of totaal nieuw voor ze is. Lees hier meer over in Basisontwikkeling pag. 124, 125.

De gesprekjes over hun sporten en die van hun ouders leveren jou veel informatie op over het WWA en WWW. Ze praten over hun eigen ervaringen, wisselen die met elkaar uit, reageren op wat de ander zegt en stellen elkaar vragen over wat verteld wordt. Gesprekken voeren is voor jonge kinderen heel vanzelfsprekend, zij vormen zinvolle verbindingen tussen spelen en handelen, voelen en denken van jonge kinderen. Zie het boek ‘Zoeken naar woorden’ pag. 14, 15.

Zo zal bij het gesprek over de Olympische vlag aandacht geweest zijn voor wat je nu precies ziet, zal dat een betekenis hebben? Staan de ringen ergens symbool voor? Zouden de sportverenigingen ook eigen vlaggen hebben? Mooi hoe je de leerlingen betrekt bij het nadenken over een vlag voor het muziekfeest. Waar moet die vlag symbool voor staan? Iedereen kan meedoen en krijgt de kans om zijn of haar idee in te brengen. Op democratische wijze wordt gekozen welke vlag de groep kiest als vlag voor het muziekfeest. De eerste bedoelingen kunnen al in beeld komen gericht op het voorstellingsvermogen en creativiteit. Een voorbeeld van een brede bedoeling, zie doelencirkel ‘Basisontwikkeling’ pag. 153.

Ook kun je als leerkracht de bedoeling hebben om de kinderen in dit thema eens heel specifiek te stimuleren in het nieuwsgierig worden naar elkaar en de echte wereld. Waarom ziet de Olympische vlag er zo uit? Om bij het maken van je eigen vlag en vertellen hierover anderen weer nieuwsgierig te maken naar de betekenis van ieders vlag. En waarom zou mijn vlag gekozen moeten worden als ‘de vlag’ voor ons muziekfeest? In de gesprekken over de vlaggen liggen optimale kansen voor leerprocessen. De kinderen kunnen hun eigen betekenissen opbouwen op basis van kennis over de sociaal culturele werkelijkheid. Zie ‘Zoeken naar woorden’, pag. 15. Met de opgebouwde kennis over de Olympische vlag kunnen zij zelf een vlag ontwerpen voor hun muziekfeest. Zo worden gesprekken rijk. Ze zijn broodnodig voor het leerproces van de groep. Ook het uitwerken van je favoriete sport en het snuffelen in boeken leveren subthema’s en inhouden op over de echte wereld. Je maakt gebruik van verschillende typen startactiviteiten waardoor je via verschillende ingangen betrokkenheid van kinderen opzoekt: je doet iets met voorwerpen/objecten vanuit het thema of subthema, je kunt met een probleemstelling komen, verhalen en teksten zijn insteken maar ook een filmfragment kan leerlingen goed op verhaal brengen. Illustraties/afbeeldingen die iets van het thema aanboren werken ook heel goed. Een experimentje doen levert ook altijd inzichten en vraagtekens op. Wat zal er gebeuren als je de kinderen voorafgaand aan het sportmoment op het plein hun hartslag laat tellen en daarna? En kun je dan bedenken hoe je weer je normale hartslag kunt terug krijgen? Zo van: als ik dit nu doe……dan denk ik dat over 1 minuut mijn hartslag weer normaal is…

Er is een startactiviteit die in elk thema van groot belang is, namelijk ‘een eigen ervaring’ inbrengen. Als leerkracht start je met het vertellen van je eigen ervaring, iets wat jij hebt meegemaakt. Ik kan me zo voorstellen dat jij, Marjolein, verteld hebt over jouw lievelingssport door een foto mee te nemen waar jij sport of je sporttas bij je te hebben. Je ‘modelt’ als leerkracht hoe je eigen ervaringen kunt inbrengen en verwoorden en je kiest iets waarbij je zeker weet dat alle kinderen daar ervaringen mee hebben. Als leerkracht wil je een basis creëren met de groep. Dit zijn onze ervaringen en van je eigen ervaringen kun je samen leren, nieuwe dingen ontdekken en komen er ook weer nieuwe vragen. In de digitale Horeb zit een formulier ‘Startactiviteiten’ dat je kunt invullen ter voorbereiding van je thema. Het helpt je om goed na te denken over welke onderwerpen met welke type startactiviteit het best tot zijn recht komt. In ‘Basisontwikkeling’ pag.58 staat een overzichtje van type gesprekken die een thema tot leven brengen, om kinderen te prikkelen en hun eigen ervaringen naar boven te laten komen.

Bij het organiseren van de gesprekken is het in deze fase van belang dat de hele groep meedoet. Tenslotte zijn jullie aan het nadenken over het thema, dat doe je samen. Toch wil jij als leerkracht een hoge interactie en vooral veel spreektijd voor alle kinderen. Het is zo jammer als er van de hele groep leerlingen steeds maar eentje aan het woord is. Je hebt een mooie oplossing gezocht door tweetalgesprekjes te laten voeren. Hierdoor geef je de kinderen veel ruimte om hun taalproductie te vergroten. Want wie heeft er na al deze startactiviteiten nu geen ideeën over wat je wilt weten en doen de komende weken? In ‘Zoeken naar woorden’ vind je nog meer invullingen voor groeperingvormen bij het organiseren van gespreksactiviteiten, pag. 32 ev.

En Marjolein, proef je al een beetje wat kinderen zouden willen gaan doen met die echte wereld? Wat gaat er straks in jullie klas gebeuren? Komt er een fitnesscentrum waar alle spieren geoefend kunnen worden voor de diverse sporten die iedereen beoefent? Misschien komt er wel een ‘sport en spelboek’ waarin je van alles kunt lezen over de lievelingssporten van kinderen. Misschien gaan ze nog wel vanuit de bekende sporten ook onbekende sporten opzoeken, uit puzzelen en verwerken als pagina voor het boek. Of gaan deze kinderen het super vinden om een ‘sport en spel’ dag te organiseren voor jong en oud??? Wie zal het zeggen…..we zijn er nog lang niet dus wordt vervolgd.

Volgende week lees je weer verder over hoe groep 3 van Werkkring De Klim de echte wereld in de klas haalt.

Tags: , , , , ,